U dient ingelogd te zijn om favorieten te kunnen toevoegen aan Mijn Jure
U kunt zich hier gratis registreren
Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Zittingsplaats:
Instantie:
Vindplaatsen:

Inhoudsindicatie:

Wettelijke informatieplicht aan ontvanger (art. 58 en 59 Invorderingswet 1990). Omvang verschoningsrecht notaris (art. 63 Invorderingswet 1990). Niet-ontvankelijkheid ontvanger in kort geding wegens doorkruising publiekrechtelijke weg? Rechtvaardigt belang ontvanger om inlichtingen van derden te verkrijgen als zodanig een beperking van het notariële verschoningsrecht? Uitleg art. 59 lid 1 jo. art. 58 lid 1 onder b Invorderingswet 1990. Termijn sprongcassatie in kort geding.

Gepubliceerde uitspraken in deze zaak:

Uitspraak



18 december 1998

Eerste Kamer

Nr. 16.837 (C97/316HR)

JMH

Hoge Raad der Nederlanden

Arrest

in de zaak van:

[de notaris] ,

wonende te [woonplaats] ,

EISER tot cassatie,

advocaat: mr R.S. Meijer,

t e g e n

DE ONTVANGER VAN DE BELASTINGDIENST ONDERNEMINGEN EMMEN,

gevestigd te Emmen,

VERWEERDER in cassatie,

advocaat: mr H.D.O. Blauw.

1. Het geding in feitelijke instantie

Verweerder in cassatie - verder te noemen: de Ontvanger - heeft bij exploit van 24 september 1997 eiser tot cassatie - verder te noemen: [de notaris] - in kort geding gedagvaard voor de President van de Rechtbank te Groningen en gevorderd [de notaris] te bevelen om de in de brief van de Ontvanger van 20 augustus 1997 verzochte stukken en gegevens te verstrekken, een en ander op straffe van verbeurte van een dwangsom van f 1.000,-- voor iedere dag dat [de notaris] in gebreke mocht blijven om aan dit bevel te voldoen. De bedoelde stukken en gegevens hielden verband met de verkoop van te [plaats] gelegen, aan [A] B.V. toebehorende onroerende zaken die bij een op 25 juli 1997 ten overstaan van [de notaris] - notaris - verleden transportakte aan een derde in eigendom waren overgedragen.

[de notaris] heeft de vordering bestreden.

De President heeft bij vonnis van 10 november 1997 [de notaris] bevolen aan de Ontvanger een kopie van de afrekening van vorenbedoelde verkoop te verstrekken, alsmede informatie te verstrekken over de bankrekeningen waarheen de ontvangen koopsom is overgeboekt, het vonnis uitvoerbaar bij voorraad verklaard, en het meer of anders gevorderde afgewezen.

Het vonnis van de President is aan dit arrest gehecht.

2. Het geding in cassatie

Tegen het vonnis van de President heeft [de notaris] op de voet van art. 398, aanhef en onder 2°, Rv. beroep in cassatie ingesteld bij een exploit dat is uitgebracht op 24 november 1997, derhalve tijdig. Op de termijn voor het instellen van een cassatieberoep op de voet van art. 398, aanhef en onder 2°, Rv. tegen een in kort geding gewezen vonnis moet immers het bepaalde in art. 295 lid 4 Rv. van overeenkomstige toepassing worden geacht. De cassatiedagvaarding is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.

De Ontvanger heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.

De zaak is voor partijen toegelicht door hun advocaten.

De conclusie van de Advocaat-Generaal Langemeijer strekt tot verwerping van het beroep.

3. Beoordeling van het middel

3.1 In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.

(i) [A] B.V. heeft bedrijfspanden te [plaats] waarvan zij eigenares was, aan een derde verkocht en geleverd. De desbetreffende transportakte is op 25 juli 1997 ten overstaan van [de notaris] verleden.

(ii) Aan [A] B.V. is op 1 augustus 1997 een naheffingsaanslag in de loonbelasting en premie volksverzekeringen ten bedrage van f 279.031,-- opgelegd, zulks naar aanleiding van een tegen die vennootschap ingesteld strafrechtelijk onderzoek, dat aanleiding heeft gegeven tot het vermoeden dat zij zwarte lonen heeft uitbetaald.

(iii) Bij brief van 8 augustus 1997 heeft de raadsman van [A] B.V. op de voet van art. 36 lid 2 Iw 1990 aan de Ontvanger mededeling gedaan van betalingsonmacht van de vennootschap.

(iv) In verband met de invordering heeft de Ontvanger [de notaris] bij brief van 20 augustus 1997 met een beroep op art 58 e.v. Iw 1990 verzocht om een kopie van de afrekening van de verkoop van de hiervoor onder (i) bedoelde bedrijfspanden een kopie c.q. kopieën van alle stukken met daarop de bankrekeningen waarheen de ontvangen koopsom is overgeboekt, en een kopie van transportakte te verstrekken.

(v) Zich beroepend op zijn geheimhoudingsplicht op grond van de Wet op het Notarisambt en op het in art. 63 uitdrukkelijk erkende verschoningsrecht, heeft [de notaris] aan de Ontvanger bericht zich niet bevoegd te achten tot het verstrekken van de gevraagde gegevens.

3.2 De Ontvanger heeft niet berust in de weigering van [de notaris] . Hij heeft de hiervoor onder 1 omschreven vordering in kort geding ingesteld en aangevoerd, kort samengevat: dat hij belang heeft bij de gevraagde voorziening, met name nu hij langs publiekrechtelijke weg niet een vergelijkbaar resultaat kan bereiken; dat hij een zwaarwegend en spoedeisend belang heeft aangezien hij de gegevens nodig heeft voor het bepalen van zijn invorderingsstrategie; dat de gevraagde stukken betrekking hebben op een zakelijke transactie en de gegevens betreffende de financiële afwikkeling ervan niet als aan [de notaris] in zijn hoedanigheid van notaris toevertrouwd kunnen worden beschouwd en evenmin vertrouwelijk van aard zijn; dat deze gegevens onder de wettelijke inlichtingenplicht ingevolge art. 59 in verbinding met art. 58 Iw 1990 vallen. De Ontvanger heeft zich, onder verwijzing naar HR 11 maart 1994, nr. 8355, NJ 1995, 3, op de aan de geheimhoudingsplicht van notarissen gestelde grenzen beroepen.

[de notaris] heeft tot zijn verweer in de eerst plaats aangevoerd dat de Ontvanger niet-ontvankelijk is omdat het toelaten van het civielrechtelijke middel van het kort geding de publiekrechtelijke weg - hier: het strafrechtelijk onderzoek en de daarbij beschikbare strafvorderlijke maatregelen - doorkruist. Dit verweer is door de President verworpen.

Voorst heeft [de notaris] het standpunt van de Ontvanger betreffende de grenzen van de geheimhoudingsplicht en het verschoningsrecht van de notaris bestreden. Hij beoogde daarbij onder meer, kort samengevat, dat art. 59 Iw 1990, gezien zijn ratio, niet voor notarissen is bedoeld, dat de bankafschriften waarvan de Ontvanger inzage verlangt geen gegevensdragers in de zin van art. 59 lid 1 zijn, en dat de Ontvanger in strijd handelt met de Leidraad invordering, of met algemene beginselen van behoorlijk bestuur, door zich niet terughoudend op te stellen.

De President heeft de Ontvanger in het gelijk gesteld voor zover het gaat om de gevraagde kopie van de afrekening van de verkoop en de verlangde opgave van de bankrekeningen waarnaar de ontvangen koopsom is overgeboekt. Dienaangaande overwoog de President het volgende:

‘’Ten aanzien van een kopie van de afrekening van de verkoop en de opgave van de bankrekeningen, waarheen de ontvangen koopsom is overgeboekt, moet worden geoordeeld dat het hierbij gaat om feitelijke gegevens aangaande een zakelijke transactie, waarvan niet zonder meer voor de hand ligt, dat deze voor derden verborgen moeten blijven. Daaromtrent is door de notaris ook niets gesteld, terwijl van enige aanwijzing in die richting niets is gebleken.

Dit betekent, dat voorshands moet worden geoordeeld, dat de genoemde feitelijke gegevens, waaromtrent de Ontvanger informatie heeft gevraagd, niet aan de notaris zijn toevertrouwd in die zin, dat zij vertrouwelijk zijn en voor derden verborgen dienen te blijven.’’

3.3 De Hoge Raad zal eerst de in onderdeel c onder (iii) aangevoerde klacht behandelen. Deze komt erop neer dat het oordeel van de President dat de Ontvanger ontvankelijk in zijn vordering is, onjuist althans onvoldoende gemotiveerd is. De President zou hebben miskend dat de Ontvanger wel degelijk langs een andere weg de verlangde gegevens over omvang en bestemming van de koopsom had kunnen verkrijgen nu de administratie van de verkoper reeds in het kader van het strafrechtelijk onderzoek in beslag was genomen.

De klacht is tevergeefs voorgedragen. De President heeft het beroep van [de notaris] op het openstaan van die andere weg verworpen op grond van zijn oordelen, verkort weergegeven, dat het voor de Ontvanger van belang is op korte termijn de invorderingsmogelijkheden te onderzoeken, dat niet valt in te zien dat de Ontvanger in het kader van het strafrechtelijk onderzoek, waarbij hij niet is betrokken, de gevraagde gegevens zonder meer zou kunnen verkrijgen, en dat de publiekrechtelijke weg dan ook niet op onaanvaardbare wijze wordt doorkruist.

Deze oordelen geven niet blijk van een onjuiste rechtsopvatting en vormen een toereikende motivering van de beslissing om het beroep van [de notaris] op niet-ontvankelijkheid van de vordering te verwerpen.

3.4 Ook de aan het slot van onderdeel d aangevoerde klacht faalt. Deze klacht houdt in dat de President heeft miskend dat de door de ontvanger gevraagde gegevens niet betrekking hebben op ‘’gegevensdragers’’ van de belastingschuldige of aansprakelijk gestelde, als bedoeld in art. 59 lid 1, in verbinding met art. 58 onder b, Iw 1990.

Dit betoog berust op een onjuiste uitleg van die bepalingen. Zoals in de conclusie van het Openbaar Ministerie onder 2.25 is uiteengezet, moet uit de wetsgeschiedenis worden afgeleid dat de in de genoemde bepalingen bedoelde derde ook tot het aan de ontvanger voor raadpleging beschikbaar stellen van (de inhoud) van de betrokken gegevensdragers kan worden verplicht indien deze weliswaar civielrechtelijk toebehoren aan de derde, maar functioneel tot de administratie van de belastingschuldige of aansprakelijk gestelde behoren.

3.5.1 Onderdeel b stelt de vraag aan de orde in hoeverre de geheimhoudingsplicht van de notaris en het daaruit voortvloeiende verschoningsrecht, welke in art. 63 Iw 1990 niet worden beperkt doch uitdrukkelijk worden erkend, de notaris het recht geven aan de belastingdienst gegevens als bedoeld in art. 59 lid 1, in verbinding met art. 58 onder b, Iw 1990 te onthouden, welke in het kader van een hem als notaris gegeven opdracht door de opdrachtgever tot zijn beschikking zijn gesteld.

3.5.2 Het verschoningsrecht van de notaris strekt zich alleen uit tot datgene waarvan de wetenschap hem als zodanig, dat wil zeggen als notaris, is toevertrouwd. Alles waarvan de wetenschap hem als zodanig is medegedeeld, heeft ook als hem toevertrouwd te gelden; hierbij is geen plaats voor een onderscheid tussen vertrouwelijke en minder vertrouwelijke gegevens (HR 1 maart 1985, nr. 6667, NJ 1986, 173, rov. 3.4).

3.5.3 Aangezien slechts de notaris precies kan beoordelen of bepaalde gegevens onder zijn verschoningsrecht vallen, moet dit oordeel in beginsel aan de notaris worden overgelaten. De rechter dient derhalve het beroep van de notaris op diens verschoningsrecht te aanvaarden zolang hij aan redelijke twijfel onderhevig acht of verstrekking van de gevraagde gegevens zou kunnen geschieden zonder dat geopenbaard wordt wat verborgen dient te blijven (vgl. rov. 3.5 van voormelde beschikking van 1 maart 1985, alsmede HR 22 november 1991, nr. 14367, NJ 1992, 315, rov. 3.3, HR 25 september 1992, nr. 14652, NJ 1993, 467, rov. 3.2, voorlaatste alinea, en HR 11 maart 1994, nr. 8355, NJ 1995, 3, rov. 3.5, laatste alinea).

3.5.4 Uit de inhoud van art. 63 Iw 1990 en het systeem en de ontstaansgeschiedenis van die wet volgt dat het belang van de Ontvanger om gebruik te kunnen maken van zijn recht om op grond van art. 59 inlichtingen van derden te vragen en vervolgens gebruik te kunnen maken van de aldus verkregen inlichtingen, niet een belang is dat als zodanig een beperking van het verschoningsrecht van de notaris rechtvaardigt. Bij de beantwoording van de vraag of de Ontvanger een zodanig belang bij door hem van de notaris gevraagde gegevens heeft dat aan deze geen beroep op zijn verschoningsrecht toekomt, moet derhalve geen andere maatstaf worden aangelegd dan wanneer het om een vergelijkbaar belang van een andere persoon zou gaan.

3.5.5 De President heeft dat laatste miskend door een bijzondere betekenis toe te kennen aan het feit dat de Ontvanger de gevraagde gegevens behoeft ‘’bij de uitoefening van zijn publieke taak’’. Voorts heeft de President zowel de in de tweede volzin van 3.5.2 als de in 3.5.3 weergegeven regel miskend door te oordelen dat die gegevens niet aan [de notaris] toevertrouwd zijn omdat het gaat om ‘’feitelijke gegevens aangaande een zakelijke transactie, waarvan niet zonder meer voor de hand ligt dat deze voor derden verborgen moeten blijven’’, en ‘’daaromtrent (...) door de notaris ook niets (is) gesteld, terwijl van enige aanwijzing in die richting niets is gebleken’’, waarmee de President kennelijk bedoelt dat [de notaris] geen beroep heeft gedaan op bijzondere feiten of omstandigheden waaruit zou volgen dat de gegevens toch als aan [de notaris] toevertrouwd moeten worden beschouwd, en ook anderszins niet van zodanige feiten of omstandigheden is gebleken.

De hierop gerichte klachten van onderdeel b slagen derhalve.

3.6 Uit het vorenoverwogene volgt dat het vonnis van de President niet in stand kan blijven. De overige klachten van het middel behoeven geen behandeling.

3.7.1 De Hoge Raad kan zelf de zaak afdoen. Hetgeen de Ontvanger tegen het beroep van [de notaris] op het hem toekomende verschoningsrecht heeft aangevoerd, is niet voldoende om buiten redelijke twijfel te stellen dat [de notaris] de gevraagde bescheiden (het gaat hierbij in dit stadium nog slechts om een kopie van de afrekening van de verkoop en de opgave van de bankrekeningen waarnaar de ontvangen koopsom is overgeboekt) zou kunnen verstrekken zonder daarmee openbaar te maken wat hij op grond van zijn geheimhoudingsplicht verborgen moet houden voor anderen dan de bij de kooptransactie betrokken partijen. De vordering dient derhalve te worden afgewezen.

Hiertoe wordt nog het volgende overwogen.

3.7.2 Blijkens het vonnis van de President heeft de Ontvanger zijn belang bij de gevraagde gegevens hierop gebaseerd, dat hij de gegevens nodig heeft voor het bepalen van zijn invorderingsstrategie tegenover [A] B.V. Het gaat derhalve om de vraag of moet worden aangenomen dat de gevraagde gegevens niet, of slechts op grond van bijzondere omstandigheden die door [de notaris] zouden moeten worden gesteld of anderszins zouden moeten blijken, als aan [de notaris] toevertrouwd kunnen worden beschouwd ten opzichte van een schuldeiser die aan die gegevens behoefte heeft voor het zoeken van verhaal voor zijn vorderingen. In het licht van de hiervoor in 3.5.2 en 3.5.3 weergegeven regels bestaat hiervoor geen grond.

De Ontvanger heeft ten betoge dat aan [de notaris] met betrekking tot de van hem opgevraagde gegevens geen beroep op zijn verschoningsrecht toekomt, mede een beroep gedaan op HR 11 maart 1994, nr. 8355, NJ 1995, 3, evenwel tevergeefs, aangezien de betrokken gegevens - een kopie van de afrekening van de kooptransactie en een opgave van de bankrekeningen waarnaar de koopsom is overgeboekt - niet op één lijn kunnen worden gesteld met gegevens als in de beschikking van 11 maart 1994 aan de orde waren.

Die beschikking had betrekking op een met notariële bijstand vastgelegde overdracht van een onderneming, vrijwel als going concern. Een derde die niet partij bij de transactie was, stelde als gevolg van de transactie in aan haar toekomende rechten te zijn benadeeld en in verband hiermee belang te hebben bij beantwoording door de betrokken notarissen van vragen met betrekking tot de totstandkoming van de transactie en de uitleg daarvan; naar het oordeel van de Hoge Raad bracht de aard van de transactie mee dat zij tegen derden moest kunnen worden ingeroepen om haar volle werking te hebben. In een zodanig geval, aldus de beschikking, ligt het in beginsel niet voor de hand dat de transactie of de voor de uitleg ervan van belang zijnde feiten aan de notaris zijn ‘’toevertrouwd’’ in die zin dat zij voor derden, in het bijzonder de derde die in een geding met de partijen bij de transactie betrokken is, verborgen dienen te blijven. Het gaat in het onderhavige geval echter niet om gegevens waarvan zou kunnen worden gezegd dat de aard ervan meebrengt dat derden erover moeten beschikken om te kunnen beoordelen of de transactie - hier: de verkoop en overdracht van onroerende zaken - tegenover hen kan worden ingeroepen, of hoe zij moet worden uitgelegd.

4. Beslissing

De Hoge Raad:

vernietigt het vonnis van de President van de Rechtbank te Groningen van 10 november 1997;

wijst de vordering van de Ontvanger af;

veroordeelt de Ontvanger in de aan de zijde van [de notaris] gevallen kosten van het geding in eerste aanleg, begroot op f 2.100,--, en van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak begroot op f 718,71 aan verschotten en f 3.500,-- voor salaris.

Dit arrest is gewezen door de vice-president Roelvink als voorzitter en de raadsheren Korthals Altes, Heemskerk, Van der Putt-Lauwers en De Savornin Lohman, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer Heemskerk op 18 december 1998.


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Gerelateerde advocaten

Gerelateerde advocatenkantoren

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature